Karmel: mystieke traditie
Uit:
Carlos Noyen,
Bij de bron van Elia. De mystieke traditie van de Karmel,
Carmelitana, Gent, 2003.
Drinken uit de beek
In 1214 wordt Jacob van Vitry bisschop van Acco, de majestueuze burcht van de kruisvaarders in Palestina, mooi gelegen aan de zee. Vanuit Acco heeft hij een zicht op het Karmelgebergte dat in Haïfa uitloopt in de baai. Hij heeft gehoord over de broederkluizenaars die er in het voetspoor van de profeet Elia willen leven. Eendaags lukt het hem deze eremieten te bezoeken. Vol waardering schrijft hij later zijn indrukken over hen neer: "Als bijen des Heren vergaren ze in de korven van hun cellen honing van geestelijke zoetheid". Dit verslag kan ons doen glimlachen, maar de uitdrukking is bijbels geïnspireerd. Herhaaldelijk bezingen de psalmen het woord van God aldus: "Het woord van Jahwe proeven is zoeter dan honing, dan honing de raten overvloeiend" (19, 10-11); "Hoe heerlijk smaken mij uw beloften, als honing zijn zij in mijn mond" (119, 103). Van de kluizenaars verwacht Albertus' Regel dat ze "dag en nacht de wet van de Heer (= het woord Gods) overwegen". Dat is geen intellectuele bezigheid, een uitpluizen met het verstand, maar een proeven met het hart.
In 1293 wordt Acco door de Saracenen veroverd en geplunderd. Zo valt het laatste bolwerk van de christenen. Kort daarop moeten ook de kluizenaars in het Karmelgebergte vluchten en hun geliefde plek bij de bron van Elia definitief verlaten. Maar nog lange jaren blijft het heimwee naar de schoonheid en de stilte van die eenzame plek nazinderen. Is dit één van de redenen waarom de Catalaanse karmeliet Filipe Ribot in een verzamelwerk met karmelitaanse documenten ook de Institutio primorum monachorum opneemt? Het gaat om een merkwaardig geschrift: nergens wordt in de titel de Karmel of de naam van een karmeliet vermeld. Heel sterk wordt de profeet Elia belicht als model van de aspirant-kluizenaars. Historici zijn het nog niet eens in hun antwoord op de vraag: Wie is de auteur en wanneer werd het geschreven? Sommigen tippen op Ribot zelf (einde veertiende eeuw), anderen dateren het minstens een eeuw vroeger. Het blijft een moeilijk punt. Maar alle historici beweren dat dit geschrift van groot belang is geweest in de mystieke traditie van de Karmel, zeker sinds de eerste druk in 1507. Zonder twijfel heeft het het vuur van de mystieke ervaring brandend gehouden. Tot in de zeventiende eeuw wordt dat boek beschouwd als de oudste Regel van de Orde! Teresia van Avila en Johannes van het Kruis moeten het gekend en gewaardeerd hebben. In elk geval fungeert het als een getuige van de karmelgeest in de middeleeuwen.
Iets meer over de inhoud. De titel is veelzeggend: Vorming van de eerste monniken. Het boek wil inderdaad een inleiding en opleiding geven aan de jonge kandidaat-kluizenaars. Het is opgevat in de vorm van een dialoog tussen een meester en een leerling. Het geschrift kan nog in twee delen onderscheiden worden. Alleen het eerste gedeelte (negen hoofdstukken) is nog enigszins genietbaar. De hedendaagse lezer zal wel moeite hebben met de manier van denken en spreken, de zeer symbolische verklaring, de zeer ascetische toon. Voorzover ik weet is het boek slechts éénmaal volledig vertaald (namelijk in het Spaans). Moderne vertalingen beperken zich tot het eerste gedeelte dat als een ascetisch en mystiek document wordt gezien. In het tweede gedeelte wordt uitdrukkelijk de band met de Karmel gelegd: Elia wordt er als stichter van de Orde voorgesteld. Deze visie leidde tot hoogoplopende discussies in de zeventiende eeuw, zo erg zelfs dat de paus tussenbeide moest komen om aan de twee partijen het zwijgen op te leggen!
Dubbel doel
Vorming van de eerste monniken is dus een handleiding voor kluizenaars die naar de volmaaktheid streven. Elia wordt als model gesteld en wel in één bepaalde episode, namelijk zijn vlucht naar de beek Kerit:
"Het woord van de Heer werd tot Elia gericht: Vertrek van hier en ga naar het oosten, en houd u verborgen in het dal van de Kerit, die in de Jordaan uitmondt. Uit de beek kunt ge drinken en aan de raven heb Ik u bevolen u daar van voedsel te voorzien" (1 Kon 17, 3-4).
De eremiet moet zich zoals Elia verbergen in het dal van de Kerit. Het gaat daarbij niet zozeer om de materiële woestijn als wel om de stilte en vrijheid van het hart. Opvallend is toch wel de nadruk die de schrijver legt op de inspanning van de mens in zijn strijd tegen gehechtheden en hartstochten. Een bekende en prachtige tekst uit het tweede hoofdstuk biedt gelukkig een meer volledige en evenwichtige visie:
"Het doel van dit leven is tweevoudig. Het ene doel, dat wij kunnen bereiken met onze inspanning en door inoefening der deugden, met de hulp van Gods genade, is: God een heilig hart aanbieden, gezuiverd van elke aanwezige smet van zonden. Dit doel bereiken wij, wanneer wij volkomen zijn in Carith, dat wil zeggen in Caritate = verborgen in de liefde waarvan de Wijze zegt: 'Liefde bedekt alle fouten' (Spr 10, 12). God wilde dat Elia dit doel zou bereiken. Daarom zei Hij: 'Verberg je in de beek Carit'. Het andere doel van dit leven echter wordt ons geschonken als een pure gave van God, namelijk: niet enkel na de dood, maar reeds in dit sterfelijk leven op enigerlei wijze in het hart te smaken en in de geest te ervaren de kracht van de goddelijke aanwezigheid en de zoetheid van de verheven heerlijkheid. Dit is nu het drinken uit de beek van Gods geneugte. Dit beloofde God aan Elia, toen hij zei: 'En daar zul je drinken uit de beek'…"
Bij deze rijke tekst wil ik langer stilstaan. De auteur geeft de indruk dat wij ergens het zwaarste werk moeten doen. Het eerste doel lijkt van ons streven af te hangen ('met onze eigen inspanning en door de inoefening van de deugden God een heilig hart aanbieden…'), weliswaar 'met hulp van Gods genade', maar toch: heel veel lijkt van ons af te hangen: wij moeten volmaakt worden in de liefde. Het andere doel schijnt dan als resultaat en beloning van onze harde strijd te komen: nu reeds God ervaren. Wat ik hier doe is evident een gebrekkige uitleg geven. Zó mag die tekst niet verstaan worden, al kan de manier van voorstellen daartoe aanleiding geven. De visie van de auteur is integendeel gezond: van ons wordt verwacht dat wij meewerken met de genade om ons hart te zuiveren en te bevrijden. Centraal staat daarbij de beleving van de liefde. Als een pure gave kan God ons de genade schenken Hem te mogen smaken en ervaren, nu reeds. De Nederlandse karmeliet Titus Brandsma (1881-1942) merkt bij deze tekst op: "Voorzover ik weet heeft nog nooit in geen enkele kloosterorde een boek dat een levensregel aanbiedt en het doel verklaart waarnaar de leden moeten streven, zo formeel de roeping tot het mystiek leven verwoord".
Kan de Godservaring voorgesteld worden als doel , als het tenslotte om een pure gave van God gaat? Meer dan eens geeft de auteur de indruk: eerst moet je volmaakt zijn in de deugden, vooral in de liefde; dan komt vanzelf die ervaring. Maar zo is het niet! Om alle misverstanden te voorkomen is het goed een tekst uit het achtste hoofdstuk te citeren. De auteur moet daar antwoorden op een vraag: ‘Waarom moet de kluizenaar soms wachten op die ervaring of na een periode van ervaring, volharden in dorheid?’ Het antwoord luidt: steeds drinken aan de stroom van Gods geneugte is niet mogelijk. Vooreerst omwille van de zwakheid van onze aardse situatie die we nederig moeten aanvaarden. Voorts is het een stimulans om te blijven zoeken: "De leerlingen moeten weten dat ze het voedsel van Mij (God) ontvangen." En nog duidelijker: "Indien je niet onmiddellijk opnieuw toegelaten wordt tot dat vreugdevol smaken van mijn zoetheid zoals weleer, dan geschiedt dit opdat je zou weten dat je voorheen die zoetheid niet hebt bereikt door jouw verdiensten, maar door mijn vrijgevigheid; bovendien opdat je vuriger zou verlangen en met hernieuwde krachten je beter ontvankelijk maakt om ze te verkrijgen."
Drinken en smaken
Het tweede (en zelfs belangrijkste) doel van het kluizenaarbestaan is mooi omschreven: "Reeds in dit leven op enigerlei wijze in het hart smaken (gustare) en in de geest ervaren (experiri) de kracht van de goddelijke aanwezigheid en de zoetheid van de verheven heerlijkheid".
Deze manier van spreken duidt ondubbelzinnig op ervaringsmystiek. Reeds in het eerste hoofdstuk van de Vorming van de eerste monniken zegt de leermeester: "Deze levensvorm bestaat enkel uit de ervaring zodat deze levenswijze enkel ten volle verwoord kan worden door wie ze ervaren heeft".
Deze ervaring wordt nog meer gepreciseerd door de uitdrukking "in het hart smaken" (in corde gustare). Nog elders in hetzelfde tweede hoofdstuk wordt het tweede doel van het eremitisme aldus voorgesteld: "reeds in dit leven op enigerlei wijze ondervinden (experiri) of op mystieke wijze in het hart zien (videre): de kracht van de goddelijke tegenwoordigheid, en de zoetheid van de verheven heerlijkheid smaken". Er is dus een onbetwistbare gelijkschakeling tussen ondervinden, mystiek zien en smaken. In de reeds eerder geciteerde tekst van dit tweede hoofdstuk wordt er zelfs aan toegevoegd: "Dit (nl. dat smaken en ervaren) nu is drinken uit de beek van Gods geneugte.” Met verschillende woorden probeert de auteur een onverwoordbare ervaring neer te schrijven.
'Drinken' en 'smaken' zijn eigenlijk de twee meest gebruikte termen om de mystieke Godservaring te suggereren. Het zijn, uiteraard twee woorden die dicht bij elkaar liggen. Vooral in het zevende hoofdstuk gaat het 'drinken' centraal staan. De auteur of meester nodigt de leerling uit het hart te zuiveren van alles wat in strijd is met de liefde tot God of deze in intensiteit vermindert; gedachten en gevoelens moeten bewaakt en gefilterd worden. De Heer belooft dan: "Je zult aan de beek drinken. In die volmaakte eenheid tussen jou en Mij, zal ik jou en je metgezellen laven met het water van de beek waarvan de profeet spreekt: 'Gij zult ze laven aan de stroom van uw geneugten' (Ps 36, 9)". Iets verder komt de auteur terug op deze tekst: "Als antwoord op je sterke en volmaakte liefde, door jou bereikt, zal de Heer je 'stromen van goud' geven, d.w.z. die onuitsprekelijke geestelijke genoegens waarvan gezegd wordt: 'Het oog ziet niet, het oor hoort niet, de geest van de mens stelt zich niet voor wat God bereid heeft voor wie Hem liefhebben' (1 Kor 2, 9). Die genoegens worden met stromen vergeleken omdat ze, onstuimig en met grote vreugde de geest van de profeet binnenstromen…" Deze tekst roept het bekende vers van de dichteres Reninca op: “Bidden is bedding zijn voor bovenaardse stromen.”
Het 'drinken aan de stroom' doet ons Gods tegenwoordigheid 'smaken' of 'zijn kracht en geneugten' ervaren. Het gaat om een duister contact, niet een helder zien; om een aanraking en een voelen. Dit is een klassiek thema in de mystieke traditie, vanaf de bijbel: "Smaakt en ziet hoe goed de Heer is" (Ps 34, 9 in de Latijnse vertaling) tot in de Middeleeuwen (Bernardus, Willem van Sint-Thierry, Bonaventura) en ook nadien (Teresia van Avila). Hiermee wordt een niet-verstandelijke maar een intuïtieve en on-middellijke ervaring aangeduid. Men vindt smaak in Gods woord, in het levende brood, in Gods goedheid, zijn wijsheid (in het Latijn liggen 'sapere' - smaken - en 'sapientia' - wijsheid - in elkaars verlengde). Meestal (niet altijd) wordt daarmee een ervaring aangeduid die de mens geschonken of gegeven wordt. Het is niet iets dat ik kan opwekken. Smaak vinden in iets is eigenlijk een passief gebeuren!
Alleszins is dit duidelijk: smaak heeft te maken met liefde. Ik kan alleen smaak vinden in wat mij bevalt, in wat mij aantrekt of vervult. Joannes Soreth, generaal overste van de Karmel in de vijftiende eeuw, richt zich tot zijn medebroeders in een Aansporing, uitgaande van een bedenking op de Regel. Blijkbaar is hij ook beïnvloed door de tekst van de Vorming van de eerste monniken als hij schrijft: "Leer van Christus hoe je Hem moet liefhebben. Leer Hem met smaak beminnen uit heel je hart, met voorzichtigheid uit heel je ziel, met kracht uit heel je vermogen. Met smaak om je niet te laten verlokken, met voorzichtigheid om je niet te laten misleiden, met kracht om je niet te laten afkeren van de liefde tot God, noch je te laten meeslepen door de verblinding van de wereld… Moge in de plaats daarvan de wijsheid van Christus iets lekkers en iets zoets zijn voor je gevoel, dat de aangename verlokkingen van het vlees voor jou smakeloos maakt en moge de ene zoetheid de andere overwinnen… God is wijsheid en Hij wil niet alleen dat wij Hem met smaak zouden liefhebben, maar Hij wil ook dat wij het met wijsheid doen." Is die aansporing tot voorzichtigheid en wijsheid gericht tot mensen die te sterk de nadruk leggen op boete en onthechting, in de lijn van het boek over de Vorming van de eerste monniken?
Gezonde mystiek
De auteur van de Vorming insisteert heel sterk op de noodzaak voor de mens om zijn hart vrij te maken van alle zonde, onvolmaaktheden, begeerten, verkeerde fantasieën. Voor de hedendaagse lezer klinkt dit alles zeer veeleisend en bijna onmogelijk. Nog nooit leefde de mens in een wereld met zoveel mogelijkheden aan afleiding, amusement, cultuur, informatie enz. Hoe kan men ooit tot innerlijke stilte komen? Een moeilijke vraag. Veel minder talrijk zijn de mystieke teksten in het boek van de Vorming. De mystieke ervaring wordt er duidelijk als de roeping van de kluizenaar gezien. Is ze ook weggelegd voor andere christenen? Zeker, maar ook zij zullen de weg van de deugden en de liefde moeten gaan. Moeilijker zal toch de innerlijke stilte zijn. De mystieke ervaring wordt in het boek van de Vorming beschreven met beelden (drinken, smaken…) maar niet geanalyseerd. Het weinige dat de auteur zegt is nochtans van groot belang.
Vooreerst: het gaat om een mystiek van éénwording met of omvorming in Christus. Geen versmelting of vaag opgaan in een mysterie. In het vierde hoofdstuk beschrijft de auteur het toppunt dat de kluizenaar moet bereiken: "Zij die Christus Jezus willen toebehoren, hebben hun zelfzucht met haar hartstochten en begeerten gekruisigd (Gal 5, 24) en dragen altijd het sterven van Jezus in hun lichaam mee, want ook het leven van Jezus moet in hun lichaam openbaar worden (2 Kor 4, 10). Eenmaal omgevormd in Christus' dood, zullen zij de eeuwige glorie bereiken…" Het gaat dus om gezonde christelijke mystiek, om het open bloeien van de doopgenade in het leven van de mens, om de heiligheid. Het geluk smaken van die doorbraak van de genade is drinken aan de stroom van Gods liefde, is m.a.w. mystieke ervaring. Opgelet: die mystieke ervaring kan ook voorkomen bij mensen die niet gedoopt zijn in Christus. Een mooi voorbeeld daarvan vinden we in het leven van Camille C.: ze wordt totaal ongodsdienstig opgevoed, maar als klein meisje is ze vervuld van een onbekende en mysterieuze golf van liefde en schoonheid terwijl ze zit te luisteren naar het klassieke pianospel. Pas veel later beseft ze dat dit al een echt Godscontact was.
Deze eenwording veronderstelt dat mijn wil gelijkvormig is (of wordt) aan Gods wil. Ik verlang nog enkel zijn wil te doen. De auteur drukt het zo uit: "Er staat geschreven: 'Als je je met nederigheid naar de Almachtige zult keren, als je de ongerechtigheid uit je tent zult verwijderen… dan zul je je verheugen in de Almachtige en zul je tot God je gelaat opheffen' (Job 22, 23-26)" (zevende hoofdstuk). Het is onmogelijk één te zijn met God als we niet de ongerechtigheid (alles wat tegen zijn wil en wet ingaat) verwijderen. Deze visie vinden we bij alle mystieke auteurs terug. Teresia van Avila meent toch dat God soms die mystieke ervaring schenkt aan iemand die nog in zonde vastzit, precies met de bedoeling hem eruit te bevrijden; zonder die goddelijke aanraking zou het niet lukken. Hetgeen nog maar eens bevestigt dat het mystiek ervaren van Gods liefde nooit mag gezien worden als een beloning of resultaat van onze inspanningen.
1. Historia Hierosomolitana, in Gesta Dei per Francos, J. Bongers, Hanoviae, 1611, I, blz. 1075.
2. Traditioneel luidt de titel in het Nederlands Het boek der eerste monniken (In het Frans: Le livre des premiers moines). Op dit ogenblik is de Nederlandse tekst niet meer beschikbaar. Een vertaling van het eerste gedeelte (hoofdstuk I-IX) is te vinden in het tijdschrift Carmel, 1948, blz. 249-277. De volledige Latijnse tekst is te vinden bij DANIEL A VIRGINE MARIA, Speculum Carmelitanum, Antverpiae, 1680, I, blz. 1-144 .Ribot stelt Johannes, bisschop van Jeruzalem, in de vijfde eeuw, voor als de auteur. Een onhoudbare stelling! Hij zou het opdragen aan de monnik Caprasius, die Johannes een onderrichting over het kluizenaarsleven had gevraagd.
3. De beek Carit (Kerit) wordt dus gezien als de stroom van de liefde (caritas).
4. Dictionnaire de Spiritualité, t. II, Col. 160.
5. Zie het mooie boek van Henri CAFFAREL, Door God gedragen, Carmelitana, Gent, 2000.
6. Weg van volmaaktheid, 16,6 en 8 (Mystieke werken van Teresia van Avila, dl. 1,Carmelitana, Gent, 1980).